De God van de geschapen Kosmos was heel en één in Zich-Zelf. Maar Hij kende Zichzelf niet geheel en al. Daardoor, en door de opgedeelde staat van aspiratie Zich-Zelf te kennen, heeft Hij Zich-Zelf uitgeademd, dit om Zijn onderdelen te aanschouwen en te her-kennen.
De God van schepping was té vol van Zich-Zelf, om er greep en overzicht op te kunnen houden. Dus moest deze God Zichzelf ont-mantelen, om de on-eindige Liefde, die Hij on-danks Zich-Zelf was, te aanschouwen.